De tijd
DE TIJD
(J. Verminnen)
Tijd doet met de mensen
wat hij met bloemen doet
Hij laat rozen verslensen
en zaait kanker in ons bloed
Tijd doet met de dingen
als water met een rots
Hij sijpelt langzaam binnen
en wrikt de stenen los
Tijd oh tijd, schoonheid en vergankelijkheid
Tijd oh tijd, zand dat door je vingers glijdt (bis)
Tijd doet met het leven
wat het zelf maar wil
Hij zal het adem geven
of knakken soms zo pril
Tijd doet met de liefde
zo hevig als een vuur
Hij zal haar plots verblinden
maar doven op den duur
Tijd oh tijd, schoonheid en vergankelijkheid
Tijd oh tijd, zand dat door je vingers glijdt (bis)
Tijd doet met de vrienden
wat het met harten doet
Zij die elkaar beminden
behandelt hij soms goed
Tijd doet met zichzelf
wat dood doet met de tijd
Een onvervulde mens
rust voor een eeuwigheid
Tijd oh tijd, schoonheid en vergankelijkheid
Tijd oh tijd, zand dat door je vingers glijdt (bis)
‘Le temps aux belles choses
se plaît à faire un affront
et saura faner vos roses
comme il a ridé mon front’
Tijd oh tijd, schoonheid en vergankelijkheid
Tijd oh tijd, zand dat door je vingers glijdt …..