Zeepbel
ZEEPBEL
(J. Verminnen / W. Albimoor)
Zeepbellen zweven door de hemel
plots botsend tegen een gevel
kindergeluk springt stuk
droomverloren zit een knaapje
te toveren uit zijn kermispijp
en met een zucht is hij weer rijk
REFREIN
en ik die dacht ik ben de koning
en ik die dacht ik ben de heer
maar toen, toen is hij gekomen
en nu denk ik dat niet meer
Ballonnetjes vol van zijn dromen
die van overal tevoorschijn komen
doorkruisen nu de lucht
gensters van vreugde, splinters van geluk
ongrijpbaar voor mij die er naar kijk
vergeefs die hand die reikt
Papierboten die het water klieven
en zachtjes op het beekje wiegen
doen denken aan een heel groot schip
en morgen zal hij vleugels maken
die hem doen raken aan de daken
tot boven in de nok
en ik die dacht ik ben de koning
en ik die dacht ik ben de heer
maar toen, toen is hij gekomen
en nu denk ik dat nooit meer