De Overkant
DE OVERKANT
(J. Verminnen / B. Candries)
Het is een leven grauw en grijs
dat doet verlangen naar een land
een soort verloren paradijs
Wij noemen het de overkant
daar waar een palmboom naar ons wuift
en waar een kelner sierlijk buigt
Onder een loden zon die brandt
over een maagdelijk wit strand
De luchten blauwer dan het grijs
van ons vervloekte regenland
dat ons doet dromen van een reis
naar wat men noemt de overkant
Daar aan de overkant
lijkt alles beter want
Daar aan de overkant
ligt het beloofde land (bis)
Het leven kleurt ook grauw en grijs
voor mensen aan de overkant
Ze willen weg tot elke prijs
naar een of ander westers land
Daar waar de overvloed zou zijn
met gouden lepels een festijn
Weg van de armoe op het strand
Stop geld in de passeur zijn hand
een ticket voor een enk’le reis
De dromen lijken opgebrand
in het toeristenparadijs
in wat men noemt de overkant
En in een gammele boot die danst
grijpen ze op gevaar hun kans
al weten wij veel beter want
nee, er bestaat geen overkant
Er is geen overkant
en geen beloofde land