De Pianist
DE PIANIST
(J. Blaute / J.Verminnen)
De vingers van de pianist
beven want hij drinkt
Leven als een artiest
jongen ’t is niet al goud wat blinkt
Hij hoest zijn liedje uit
De tabak heeft zijn stem gekruid
en de piano zucht heel luid
REFREIN
De pianist heeft grote dorst
Hij komt vingers te kort
en zijn piano is moe
maar wat doet dat er toe
De pianist speelt nu de blues (bis)
De stemmer was potdoof
en werkte voor een hongerloon
Hij vergistte zich van toon
en niemand vond dat ongewoon
Hier wordt elk meesterwerk vermoord
maar het publiek heeft niets gehoord
zelfs al sla ik een rotakkoord